zaterdag 7 november 2015

Wandelende duinen en jan-van-genten




Op maandag 1 november – het was een ideale wandeldag met veel zon en vrijwel windstil – liep ik met Wouter, een van mijn wandelmaten, van station Santpoort-Noord via het Wezenpad naar de Kennemerduinen. Vandaar naar de Oosterplas en het Vogelmeer. Omdat het al wat aan de late kant was, besloten we naar IJmuiden te lopen om daar de bus te nemen terug naar Amsterdam. Bij het Vogelmeer kozen we daarom richting Strandslag Kattendel. Dichtbij de splitsing Kattendel-Parnassia, zegen we een bord met een waarschuwing: Pas op, vanwege overstekend duin ligt er zand op het pad. En inderdaad, het fietspad waarover wij liepen, veranderde al snel in een zandpad. Het wandelpad naar Kattendel dat wij verwachtten was er niet meer. De wegwijzer was er wel: deze wees recht naar een zandduin. Zo ver was het duin dus al gewandeld!




Bij de zee gekomen, was de zon al laag. Het was even na halfvijf. Wouter keek naar de vogels en zag er een paar duiken. 'Hé, jan-van-genten!' Meteen pakte hij zijn verrekijker en zag dat er inderdaad veel jan-van-genten boven zee vlogen en regelmatig doken op de hun karakteristiek manier. Het bleken allemaal juvenielen te zijn. Met het blote oog kon ik het duiken ook goed zien. Jan-van-genten! Die had ik hier helemaal niet verwacht, en zonder Wouter was ik er nooit achter gekomen dat dat ze waren.

Thuisgekomen, zocht ik meer informatie over deze vogels. Het blijkt dat jan-van-genten op rotsige eilanden broeden, vooral rond de Britse eilanden, Noorwegen, IJsland en Bretagne, maar ook langs de oostkust van Canada. De grootste kolonies ter wereld bevinden zich op de eilanden Saint Kilda en Bass Rock bij Schotland.

Langs de Nederlandse kust komen ze ook regelmatig voor, las ik, maar dat hangt af van de beschikbaarheid van bepaalde soorten vis (ze eten vooral makreel) en van de heersende windrichting. Uit jarenlange tellingen is gebleken dat de meeste jan-van-genten langs onze kust worden waargenomen in de maand oktober. Wij hadden dus geluk dat we ze nog zagen.

Een filmpje met duikende jan-van-genten

woensdag 13 juni 2012

Twee libellenvleugels

Op vrijdagavond, 8 juni, overhandigde mijn vriend me iets wat hij uit zijn portemonnee haalde: twee vleugeltjes die ik direct herkende als de vleugels van een libel. Toen kwam het verhaal.



Hij was met vrienden wezen wandelen in de waterleidingduinen en op een pad op het eiland van Rolvers zagen ze deze vleugels liggen, te midden van wel honderd soortgelijke vleugels: een hele rij ervan en nergens restanten van de erbij behorende lichamen. Een andere wandelaar stond er ook naar te kijken. 'Opgegeten door muizen,' gaf hij als verklaring. 'Allemaal pas uit de laatste nimfenhuid gekropen libellen die hier op een kwetsbaar moment zijn overvallen.'

Dat kan heel goed. Insectenetende knaagdieren zullen zo'n sappig hapje niet laten gaan. Libellen leven als larven in het water en als de larve volgroeid is, kruipt hij het water uit en grijpt zich stevig vast aan een takje of stengel. De huid scheurt vanboven open en de volwassen libel komt hierdoor naar buiten. Zijn vleugels en lange achterlijf strekken zich uit en als de zon hem heeft opgewarmd, kan hij wegvliegen. In dit stadium zijn de libellen natuurlijk erg kwetsbaar en op dat moment moeten ze zijn overvallen door muizen of andere insecteneters. Dat er alleen vleugels zijn teruggevonden, komt omdat muizen en andere knaagdieren die insecten eten, de vleugels – en ook de poten – als oneetbaar laten liggen.


    Een viervleklibel ©
Leviathan1983; CC by-sa 3.0

Natuurlijk wilde ik proberen uit te vinden welke libellen dit waren. Ik zocht in mijn insectenboek, maar werd daar niet wijzer van, behalve dat geen van de afgebeelde libellen een vlek in het midden van de vleugels hadden. Op het internet vond ik eindelijk wat ik zocht: de vleugels leken sprekend op die van de veel voorkomende viervleklibel, oftewel Libellula quadrimaculata. Ik vertelde het mijn vriend en hoe reageerde hij? 'O ja! Dat zei die man ook: dat het viervleklibellen waren.'

vrijdag 11 november 2011

Bidsprinkhaan

'Hé, wat is dat voor een groot insect?'
We zitten te ontbijten op het terras in de nu al warme oktoberzon van Andalusia. Ik kijk om en zie hem zitten: een bidsprinkhaan. Opgewonden spring ik op, haast me naar onze kamer (ik beheers me en ren nog net niet) om mijn camera te pakken.
Het beest zit er nog, op de lage houten schutting. Ik loop er omheen om hem goed in beeld te krijgen en schiet een paar plaatjes.
'Heb hem!' zeg ik, als ik weer aan tafel zit.
'Mooi.'



De enige bidsprinkhanen die ik ooit gezien had, waren in Artis en op plaatjes. Nu eindelijk een in het echt. Het dier dat ik zag bleek een mannetje van de enige in Europa voorkomende soort Mantis religiosa. Hoewel ze bidsprinkhaan heten, zijn ze niet verwant aan sprinkhanen - ze kunnen niet eens springen, maar behoren ze tot een geheel eigen orde, die van de mantodea.

Alle bidsprinkhanen - er bestaan ongeveer 2300 soorten - hebben een driekantige kop met grote, samengestelde ogen. Het puntje midden in de ogen wordt wel pupil genoemd, maar dat is het niet, het is slechts een pigmentvlekje. De kop staat op een lange hals en is, voor insecten, zeer bewegelijk. Zonder zijn lichaam te bewegen kan het dier daardoor naar alle kanten uitkijken.

De voorpoten die de bidsprinkhaan zijn naam hebben gegeven, dienen om hun prooi te vangen (zie ook filmpje, onderaan). Laten we deze poten vergelijken met onze arm. Dan is de schouder verlengd t.o.v. de onze en gaat hij over in de bovenarm. Deze is het breedste deel en de binnenkant bevat een duidelijke rij stekels die de prooi kunnen ankeren. Deze stekels sluiten aan bij de stekels die ook op de onderarm zitten en wel zo, dat ze bij een gesloten ('biddende') poot precies in elkaar passen. Aan de onderarm zit ook nog een duidelijke 'vanghaak', die ook dient om de prooi vast te houden. Het laatste segment van de poot is, net als bij ieder insect, de voet (of hand, om de vergelijking met onze arm vol te houden).

De andere vier poten zijn zeer dun en lang. De bidsprinkhaan is geen snelle loper. De poten gebruikt hij voornamelijk om wat heen en weer te wiegen als er wind staat. Hierdoor lijkt hij op een takje of blaadje dat meebeweegt in de wind.

Onderstaande foto wil ik jullie niet onthouden. Een 'biddende' bidsprinkhaan in vooraanzicht.



Bekijk ook eens dit filmpje (Duits gesproken).

maandag 5 september 2011

Monsterlijke, zwarte ... rups?

Een week of twee terug, zagen we in de buurt van Broek in Waterland dit ongeveer 7 cm lange, rupsachtige wezen over ons pad kruipen. In eerste instantie dacht ik dat het een rups was, maar was dat wel zo? Toen ik hem nader bekeek, bleek het niet het geval. Het miste de zo rups-eigen schijnvoetjes aan het achterlijf, en zijn kop was erg keverachtig. Een kever dus, besloot ik. En gezien zijn grootte, moest het de larve zijn van een zeer grote kever. Maar welke? Ik kon er geen bedenken, maar het forum van Vara's Vroege Vogels bood uitkomst: het bleek de larve van de grote, spinnende waterkever, Hydrophilus piceus, te zijn.



Zoals zijn naam zegt, leeft deze kever in het water. Hij is met zijn maximaal 5 cm lengte de op één na grootste kever die in Nederland voorkomt. De allergrootste is het tot 8 cm grote vliegend hert.



De larve van de grote, spinnende waterkever leeft net als de volwassen kever in het water en is een geduchte rover, met als specialiteit waterslakken. Dit i.t.t. de volwassen kever, die van (rottende) planten en aas leeft. Waarom we hem dan op het land tegenkwamen? Als de larve volgroeid is kruipt hij het land op. Heeft hij een geschikt plekje gevonden, dan graaft hij daar een kuil waarin hij zich verpopt. We hadden dus puur geluk dat we hem juist op zijn zoektocht aantroffen.

O, en waarom de kever 'spinnende' waterkever heet? Omdat het vrouwtje een cocon spint waarin ze haar eitjes legt – een uitzonderlijk gedrag voor kevers.

vrijdag 26 augustus 2011

Wilde dieren in de duinen

Het verwondert me weleens hoeveel wilde dieren je kunt tegenkomen op een middag wandelen door de Waterleidingduinen.


Op 14 augustus j.l. zagen we kort na binnenkomst via de ingang Unicum deze zeker 8 cm lange rups. Ik herkende hem van plaatjes, maar had hem nooit eerder in levende lijve ontmoet: de wilgenhoutrups. Deze rups leeft twee á drie jaar verborgen binnenin takken en stammen van bomen (vooral wilgen, iepen en populieren) en de enige keer dat je hem kunt zien is als hij de boom verlaat om te gaan verpoppen.


Vervolgens zagen we een buizerd, een aantal jonge padden en snoeken. De eerste snoek stond in snelstromend water en was moeilijk te fotograferen, maar de tweede die we zagen lag te rusten op de zandbodem van een ondiep kanaal (zie foto). Het lichte vlekje op zijn rug is waarschijnlijk een wond.

Verder ging de wandeling. We bezochten de (tam geworden) vossen, die jongen hadden. Een jong begroef een stukje voedsel. Daartoe groef hij met zijn voorpoot een gat, legde het voedsel erin en maakte het gat dicht door er met zijn snuit zand overheen te schuiven. Natuurlijk zagen we weer veel damherten: hinden met jongen, en groepen mannetjes. De moeflons in hun omheining lieten zich ook even zien en in een boom zagen we een grote bonte specht.


Natuurlijk moet ik de vele sprinkhanen niet vergeten, die op sommige plekken bij iedere stap die we deden opsprongen. Bij enkele daarvan viel ons een blauwe kleur op: dat waren blauwvleugelsprinkhanen. En dan heb ik het nog niet eens gehad over de aalscholvers, waterjuffers, hommels, krakeenden en noem maar op.


Eén diersoort dat veel in de duinen voorkomt zijn we niet tegengekomen: de teek. Geen van ons betreurde dat gemis.

donderdag 5 mei 2011

Een geheime klapdeur

Zuid Kreta. We hadden een zware, steile afdaling achter de rug over en langs rotsblokken die we één keer alleen maar zittend konden nemen, en stonden op een brede richel nog behoorlijk hoog boven het strand van Prevelli. Mijn dijen trilden van de doorstane inspanning, daarom hielden we een moment rust en aten en dronken we van onze meegebrachte boterhammen en water.

Ik keek, zoals gewoonlijk, naar de rondkruipende en vliegende insecten. Een kleine bij of wesp landde op een kaal stukje grond vlakbij, krabbelde met zijn voorpootjes en … een piepklein, rond deurtje ging open. Razendsnel schoot het diertje de tunnel in die erachter lag en trok met zijn achterpootjes het deurtje achter zich dicht. Dit alles voltrok zich zo snel, dat het nauwelijks te volgen was.


Zoals op de foto te zien is, is het deurtje, dat een diameter had van weinig meer dan 2 mm (zie pijl), nauwelijks van de omgeving te onderscheiden.

Ik wist dat er bijen en wespen bestaan die tunnels maken, en ook dat ze die vaak dichtmaken met steentjes of zand, maar nergens kon ik iets vinden over een bij of wesp die een klapdeurtje maakt zoal ik hier heb beschreven. Als er iemand is die hier meer van weet, dan hoor ik dat graag!

dinsdag 29 maart 2011

Nieuwsgierig

Gisteren maar weer eens naar Artis gegaan. De eerste omheining die je tegenkomt is die van o.a. de kamelen, watoessirunderen en ezels. De watoessirunderen, die oorspronkelijk uit midden-Afrika komen, hebben hoorns die wel een meter lang kunnen worden. Ze hebben dezelfde voorouder als onze koeien en gisteren kwam ik erachter dat ze met de koe minstens één karaktertrek gemeen hebben: ze zijn, net als onze koe, erg nieuwsgierig.


Hoe kwam ik daarachter? Op het zand in de omheining zat een wilde eend bovenop haar pas-uitgekomen pulletjes. Twee watoessirunderen stonden naar haar te kijken. Toen de kleine eendjes één voor één onder de moeder vandaan kwamen, werd het een van de runderen te gortig: hij boog zijn kop naar de eend om eraan te snuffelen. De waakzame moedereend pikte hem fel in de neus, waarop het rund geschrokken een stap achteruit deed. Zijn metgezel, hierdoor nog nieuwsgieriger geworden, deed een paar stapjes naar voren en ging ook snuffelen. Toen de eend opnieuw in de aanval ging, boog het rund snel zijn kop opzij.


Na dit avontuur besloten de watoessirunderen de eend en haar kleintjes maar met rus te laten.